Op 22 december 2020 stond er in een artikel in de PZC getiteld: ‘Kinderrechter geeft Briedis tik op de vingers.’ In dat artikel wordt verwezen naar een vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2020 waarin het volgende wordt geconstateerd over de GI Briedis:
“De kinderrechter wijst erop dat de GI op basis van art. 3.3 van de Jeugdwet, gehouden is de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De kinderrechter stelt vast dat onderhavig verzoek en plan van aanpak niet aan deze minimum voorwaarden voldoen. De kinderrechter overweegt tot slot dat dit niet de eerste zaak van deze GI bij deze rechtbank is waarin hij tot vergelijkbare, ernstige vaststellingen is gekomen over de werkzaamheid en verslaglegging van de GI. Hij heeft dit dan ook al eerder aan de orde gesteld bij vertegenwoordigers van de GI. Hij verzoekt de GI om die reden nadere aandacht aan dit aspect te besteden.” En: “De kinderrechter overweegt tot slot dat dit niet de eerste zaak van deze GI bij deze rechtbank is waarin hij tot vergelijkbare, ernstige vaststellingen is gekomen over de werkzaamheid en verslaglegging van de GI. Hij heeft dit dan ook al eerder aan de orde gesteld bij vertegenwoordigers van de GI. Hij verzoekt de GI om die reden nadere aandacht aan dit aspect te besteden.”
Naar aanleiding van bovenstaande heeft de PvdA de volgende vragen gesteld aan het Vlissingse college van Burgemeester & Wethouders:
1. Het oordeel van de kinderrechter over de kwaliteit van het geleverde werk door Briedis is zeer negatief en de rechter geeft aan dat dit geen incident is, maar dat de kwaliteit van de dienstverlening bij Briedis al langer niet op orde is. Is het college op de hoogte van deze gebreken in de kwaliteit van de dienstverlening van Briedis? Zo ja, sinds wanneer is dat het geval? Zo nee, had het college hier niet van op de hoogte moeten zijn alvorens te besluiten dat deze GI geschikt is om een groot deel van de casussen van Intervence over te nemen?
2. Op welke wijze beïnvloedt deze rechterlijke uitspraak uw huidige besluitvorming rond de toekomst van de GI-functie in Zeeland?
3. Heeft Briedis, naast de normale p x q financiering, ooit Zeeuws publiek geld ontvangen? Zo ja, wanneer was dat het geval en waar was dit geld voor bestemd? Uit de stukken kan opgemaakt worden dat een werkkapitaal is verstrekt, graag hierover ook een duidelijke toelichting, wanneer en de bestemming en informatie over de terugbetaling.
4. Het college heeft aangegeven dat er bij de besluitvorming rond de contractbeëindiging met Intervence, geen overleg is geweest met de kinderrechters. Er is begin december wel melding gedaan dat een gesprek met de kinderrechters zou gaan plaatsvinden op vrijdag 4 december. Hoe is het gesprek verlopen? Graag een terugkoppeling hiervan. In het licht van het bovenstaande, hoe oordeelt het college nu over het feit dat niet tevoren met de kinderrechters is overlegd?
5. Heeft u in uw besluitvorming rond de toekomst van de GI-zorg in Zeeland op enig moment een objectieve en onafhankelijke toetsing laten uitvoeren van alle vier de betrokken GI’s, zowel in financieel als in kwalitatief opzicht? Zo ja, op welke wijze en wat waren de resultaten daarvan? Zo nee, waarom niet?
6. Gezien het bovenstaande, waarop is uw vertrouwen gebaseerd dat Briedis, met een huidig team van 7 ZZP-ers, honderden casussen van Intervence kan overnemen in het komende half jaar, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de justitiële jeugdzorg in Zeeland?