1-mei-lezing ‘Nieuwkomers & participatie’
Het is mij een groot genoegen om vandaag, op deze gedenkwaardige Dag van de Arbeid, met u te mogen spreken over nieuwkomers en hun participatie in de Nederlandse samenleving. Voor degenen die mij niet kennen: mijn naam is Joyce Bommer, ik ben sinds 2014 fractievoorzitter van de PvdA in Kapelle en ik heb de dagelijkse leiding over een steeds kleiner wordend gezin met vooral uitvliegende kinderen. Mijn loopbaan is meer een pad dat zich slingert langs taal, projectleiding, onderwijs, coaching, taal, weer onderwijs en nog meer taal. Momenteel ben ik onder andere werkzaam als docent NT2 – Nederlands als tweede taal – voor Scalda. In die hoedanigheid begeleid ik inburgeraars in de provincie Zuid-Holland op weg naar hun inburgeringsexamen. Prachtig werk voor iemand die van taal houdt. Ik geniet ervan om de wereld van mensen te zien openen met het vergroten van hun vaardigheden in het Nederlands. Tegelijkertijd hebben we tijdens de les zowel het grote als het kleine verhaal van deze mensen aan tafel. Alles wat we doen en leren relateert immers aan hun nieuwe leven hier, maar kan niet los gezien worden van hun oude leven elders.
Die ervaring als NT2-docent maakt mij bepaald niet tot een expert op het gebied van nieuwkomers, integratie- of participatiebeleid. Ongetwijfeld zijn er onder u mensen die dagelijks met een beleidsbijl hakken en de puntjes op de i kunnen zetten waar het wet- en regelgeving betreft. Of mensen die zich al jaren beroepsmatig of als vrijwilliger inzetten voor vluchtelingenwerk en daar vele mooie en minder mooie zaken voorbij hebben zien komen. Mijn verhaal van vandaag is dus slechts mijn beperkte en subjectieve doorkijk in de wereld van de nieuwkomers en hun drang naar participatie.
Ik zeg ‘nieuwkomers’ omdat het voor mijn verhaal te ver voert om hier alle juridische verschillen tussen vluchtelingen, uitgenodigde vluchtelingen, asielzoekers, vergunninghouders en genaturaliseerde nieuwkomers uit te gaan spitten. Ik zeg ‘participatie’ en bedoel daarmee niet alleen betaald werk, maar ook vrijwilligerswerk en iedere andere bezigheid die mensen in staat stelt om mee te doen in de breedste zin van het woord. Als de geschiedenis van integrerende nieuwkomers, maar ook de recente terreuracties in Europa ons íets geleerd hebben, dan is het wel dat het van levensbelang voor ons allen is om nieuwkomers niet te isoleren. Hen – na alle ontberingen die ze geleden hebben – niet de hoop op een nieuw leven te ontnemen doordat hun kansen om zich te ontplooien en simpelweg mee te doen klein blijven. Ieder van ons hoopt op goede vooruitzichten voor de generaties die na ons komen. Dat geldt ook, en waarschijnlijk in versterkte mate, voor deze nieuwkomers. Ze hebben niet zonder reden alles achter zich gelaten. Zij kwamen hier omdat ze hoopten op een veilig en beter leven voor henzelf en hun kinderen.
Als ik u nu meeneem in de wereld van twee inburgeraars, dan zult u zien waar zij– in ons goed georganiseerde Nederland- tegenaan lopen terwijl ze streven naar een nieuw leven in dit voor hen onbekende land. De namen die ik hen geef zijn verzonnen, maar hun verhalen zijn op waarheid gebaseerd. Als eerste wil ik u voorstellen aan Bilen. Haar naam betekent Mooi in Tigrinya, de taal van de Eritreeërs. Bilen is een mooie jongedame van midden 20. Zij is helemaal alleen gevlucht naar Nederland en neemt deel aan een zogenaamde alfa-groep waar ze feitelijk voor het eerst leert lezen en schrijven, iets waar ze in Eritrea geen kans toe heeft gekregen. Ze is leergierig, slim en snel, staat te trappelen als een jong veulen om aan haar nieuwe leven hier te beginnen. De gemeente waarin zij woont, heeft haar als statushouder geplaatst in een heel klein dorp met nog geen 1200 inwoners. Als zij de bus naar school of naar het dichtstbijzijnde provinciestadje neemt, is zij bijna drie kwartier onderweg en betaalt ze daarvoor 8 euro retour. Ze is de enige zwarte en de enige vluchteling in haar dorp en vult haar dagen grotendeels met het bestuderen van een taal die ze voornamelijk tijdens de les op school met iemand kan spreken.
Ook wil ik u voorstellen aan Khaled, een 44-jarige man uit Syrië. Hij vluchtte met zijn vrouw en zijn 3 schoolgaande kinderen. Inmiddels hebben ze in Nederland nog een baby erbij gekregen. Khaled had in Syrië een klein eigen bedrijf. Hij was aannemer, en van nature is het een doortastende regelaar en een hardwerkende man. Zijn verantwoordelijkheidsbesef is groot, en hier in Nederland komt ook alles op hem neer: hij spreekt een beetje Engels, hij regelt voor vrouw, kinderen, vrienden, buren en landgenoten alles wat met de dokter, school, DUO, de gemeente of vluchtelingenwerk te maken heeft. Maar hij kan zich slecht concentreren in de klas. Zijn onrust, zijn oorlogservaringen, zijn drang naar ‘doen’ in plaats van stilstaan…. het staat hem allemaal in de weg om te gaan zitten, woordjes te leren en de taal te begrijpen. Hij ergert zich aan de trage Nederlandse bureaucratie. Hij schaamt zich als zijn kinderen – die in een ongekend hoog tempo op school Nederlands leren – hem uitlachen. Die ene laptop waar het gezin over beschikt, die stelt hij na school liever ter beschikking aan zijn kinderen zodat ze met vriendjes spelletjes kunnen doen. Liever dat zij lachen en plezier hebben, dan dat hij de laptop opeist om zijn eigen schoolwerk te doen. ‘s Avonds valt hij keer op keer doodmoe op de bank in slaap om de ochtend erna geeuwend in de les te verschijnen. Ook hij woont in een klein dorp, gelukkig wel een met een school. Geen auto, niet voldoende geld voor veelvuldig gebruik van openbaar vervoer, in meer dan een opzicht geïsoleerd.
Ik hoor de beleidsmakers onder u nu bij wijze van spreken al sputteren:
“Hoe moet het anders? We kunnen niet iedereen in een grote stad plaatsen, daar zouden ze trouwens ook maar bij elkaar gaan klitten en helemaal niet meer integreren?”
“De eis tot inburgeren is een goede eis, een eerste stap op weg naar werk en participatie.”
“Werk zoeken is voor nieuwkomers aan veel eisen en randvoorwaarden gebonden. Dit beveiligt immers niet alleen de nieuwkomers zelf tegen uitbuiting, maar ook de Nederlandse samenleving tegen verdringing op de arbeidsmarkt.”
Allemaal waar. U hoort mij vandaag niet zeggen dat ik het daar niet mee eens ben. Al die stappen van het inburgeringstraject met taalles, kennis van de Nederlandse maatschappij, oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, taalstages, taalmaatjes en participatieplekken…het is allemaal zeer waardevol en ook nodig. Ook begrijp ik dat beleidsmakers geregeld met het principe van ‘grote stappen snel thuis’ moeten werken en onmogelijk beleid kunnen maken dat voor ieder individu passend is.
Aan de nieuwkomers in onze samenleving bieden wij kansen en stellen wij eisen. Het is volkomen terecht dat we dat doen: de stappen van inburgering via participatie naar integratie zijn op zich logische stappen. Waar het in mijn ogen echter aan schort is serieus begrip van en voor de doelgroep. Als we ons echt in hen verdiepen, dan zien we dat vrijwel alle nieuwkomers een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, net zoals dat geldt voor laaggeletterden, oudere werknemers, mensen die lijden aan psychische aandoeningen, mensen met een verstandelijke handicap of minder valide mensen. We doen er goed aan om die objectief waarneembare en reële afstand tot de arbeidsmarkt niet te reduceren, te versmallen tot een aanpak die enkel en alleen gericht is op het trainen van individuele vaardigheden (taalvaardigheden, digitale competenties, begrip van de sociale en democratische waarden waar wij mee leven, vakinhoudelijke opleidingen). Ik zeg dus niet dat we die opleidingen en trainingen niet aan moeten bieden. Graag wil ik vandaag duidelijk maken dat we het daar niet bij moeten laten en dat een bredere aanpak nodig is.
Om dat toe te lichten, wil ik u twee vragen voorleggen:
- Hoe komt het dat de kinderen van nieuwkomers de Nederlandse taal beter en sneller leren dan hun ouders?
- Hoe gaan we om met de verschillen in de afstand van nieuwkomers tot de arbeidsmarkt?
Eerst vraag 1, de vraag over de snel lerende kinderen: De reden dat de kinderen van Khaled beter presteren dan hun vader is een compliment aan Moeder Natuur, die de kinderen voorzien heeft van een fantastisch plastisch en flexibel brein. Het is ook een compliment aan de talloze Nederlandse scholen, waar leerkrachten hun vak goed verstaan. Maar het grootste verschil tussen de ouders en de kinderen zit ‘m in de onderdompeling in de taal. Waar de kinderen kopje onder gaan en leren zwemmen, blijven de ouders vaak watertrappelen. Een taal leer je niet, zoals Bilen dag in dag uit probeert, uit een boekje. Een taal leer je door die taal te spreken met moedertaalsprekers, door fouten te maken, de melodie te herkennen, uitdrukkingen te gaan waarderen en je te verwonderen over de verschillen met je eigen taal. Een taal leer je door onderdompeling in die taal. Dat betekent dat we als gemeenten niet klaar zijn met het uitbesteden van het taalonderwijs aan een educatieve instelling. We zullen ons echt samen met die educatieve instelling en met bedrijven en organisaties hard moeten maken voor participatieplekken en taalmaatjes, anders blijven die volwassen nieuwkomers watertrappelen.
Vraag 2 ( ‘Hoe gaan we om met de verschillen in de afstand van nieuwkomers tot de arbeidsmarkt’) plaatst het participatievraagstuk in een breder perspectief dan het ontwikkelen van competenties alleen. Het gaat dan niet alleen om ‘Wat moet er nog allemaal geleerd worden’ maar ook om de uitnodigende vraag ‘Wat heb je nodig om hier te kunnen aarden?’
Op dit punt staat de ‘grote stappen snel thuis’ aanpak van beleidsmakers bijna onvermijdelijk op gespannen voet met de individuele behoefte van mensen. Bilen heeft waarschijnlijk meer contact nodig, een ander misschien net iets meer geld. Khaled zou gebaat zijn bij een duaal leertraject, een ander bij huisvesting in een gemeente waar zijn kinderen sociaal kunnen gedijen. Hoe gaat Nederland om met deze variëteit aan behoeften? En is het wel mogelijk om beleid te maken en daar de ruimte voor maatwerk in te bouwen?
Die laatste vraag kan ik vanuit mijn positie onvoldoende beoordelen. Te verwachten valt dat meer maatwerk ook altijd meer geld kost en dat zal – zonder twijfel- op vele manieren wringen. Maar als u er na vanmiddag– met mij – van uitgaat dat de talige onderdompeling een dwingende voorwaarde is voor het leren van de taal en dat de uitnodiging tot mee doen breder is dan het aanbieden van trainingen om de competenties van mensen te vergroten… dan rest ons – los van het beleid waar we niet altijd invloed op hebben – toch nog steeds de opdracht om wegen te zoeken die de participatie en integratie van nieuwkomers bespoedigen. Als ik dan zeg ‘ons’, dan heb ik het niet over een abstract soort ‘ons’ als in ‘wij Nederlanders’ of ‘de politiek’. Dan heb ik het over u en ik.
Steven Covey, bekend van zijn ‘Seven habits of highly effective people’ onderzoekt in zijn werk onder andere welke gewoonten serieus het verschil maken tussen mensen die resultaat bereiken en mensen die dat in mindere mate doen. Covey maakt een onderscheid tussen de circle of concern (dat wat u aangaat) en de circle of influence (dat waar u invloed op uit kunt oefenen). Ik wil u vandaag uitnodigen om het vraagstuk van de participatie van nieuwkomers eens te bekijken vanuit uw persoonlijke invloedssfeer. Hoe kunt u, als beleidsmaker, als wethouder of raadslid, als vrijwilliger of buurman een bijdrage leveren aan de participatie van nieuwkomers? Geen ‘sorry maar daar ga ik niet over’ omdat er elders over beleid besloten wordt en budgetten verdeeld worden. Maar wel ‘ik zou mijn nieuwe overbuurman eens een mooi stukje Zeeland kunnen laten zien’ of ‘ik zou haar een keer mee kunnen nemen naar de markt’ of ‘ik ga eens met mijn baas praten over een participatieplek’ of ‘mijn vereniging zoekt nog mensen die goed kunnen klussen’ of…u begrijpt wat ik bedoel.
Beste partijgenoten, ik vraag u kortom om met gezond verstand en een warm, rood hart te doen wat in uw vermogen ligt terwijl u nadenkt over de noodzakelijke onderdompeling in taal en het maatwerk dat we moeten bieden. Het is mijns inziens in het belang van Bilen en Khaled én in het belang van de Nederlandse samenleving als geheel dat we op dit punt allemaal de handen uit de mouwen steken.
Joyce Bommer